Een moreel alternatief voor de moderniteit?

Voor Wapenveld, een tijdschrift over geloof en moderne cultuur, schreef ik een stuk over het laatste boek van Alasdair MacIntyre, Ethics in the conflict of modernity. Hier vind je het originele stuk.

Franciscus van Assisi
In de bovenkerk van de Sint-Franciscuskerk in Assisi laten fresco’s van Giotto zien hoe Franciscus een leven als rijke jongeling achter zich laat om in absolute armoede zijn leven aan God te wijden. Het hoogtepunt in de frescocyclus is misschien wel de scene waar Franciscus zijn kleren overhandigd heeft aan zijn vader en zijn handen omhoog heft naar de hemel.  Bij het lezen van Alasdair MacIntyres laatste boek Ethics in the conflict of Modernity moest ik denken aan deze fresco’s. Franciscus’ leven vormde een radicale kritiek op geld, macht en kruistochten en liet tegelijkertijd een alternatief zien, een hoogstaand moreel leven, dat nog steeds tot de verbeelding spreekt. MacIntyre wil in zijn boek zowel radicale kritiek leveren op de westerse moderniteit én wijzen op alternatieve opties voor individu en gemeenschap. 

In deze bijdrage aan de jaarserie over gemeenschappen wil ik de waarde van MacIntyres boek peilen door eerst diens provocerende stelling te bespreken. Ik refereer aan zijn beroemde werk After Virtue en de plek die zijn laatste boek inneemt in het publieke debat. Vervolgens wil ik ingaan op de mentale obstakels die deugdethiek in de weg staan. Ten slotte bespreek ik de relevantie van enkele deugden in een Nederlandse kerkelijke context.

Over MacIntyre en After Virtue
Alasdair MacIntyre (1929) heeft een grote reputatie opgebouwd als moraalfilosoof, zowel binnen de academische gemeenschap als daarbuiten. Hij put vooral uit de aristotelische traditie, het werk van Karl Marx en de sociale leer van de Katholieke kerk.  Bijna 40 jaar geleden maakte Macintyre naam als filosoof met zijn boek After Virtue: A Study in Moral Theory. In dit werk stelde Macintyre vast dat het morele debat in de westerse wereld moeizaam verloopt.

De filosofische oorzaak was volgens MacIntyre de teloorgang van de inzichten van de deugdethiek.  Volgens hem bevatte de traditie van de deugdethiek een denkschema en intellectuele bronnen die gezamenlijk een coherente ethiek mogelijk maakten. Deze traditie, vertegenwoordigd door bijvoorbeeld Aristoteles en Thomas van Aquino, bevatte een duidelijke antropologie van de menselijke natuur, een normatief idee over het goede leven, en ideeën en praktijken die de menselijke natuur konden modelleren naar dit idee van het goede leven.

Zijn stelling was dat iedere poging om moraal te baseren op een schema dat niet de genoemde drie elementen bevatte, gedoemd was te mislukken. Het grote verhaal van het Westen dat MacIntyre uiteenzet in Afer Virtue is hoe verschillende onderdelen van het aristoteliaanse bouwwerk zijn vergeten, verworpen of losgelaten, totdat er alleen een suggestie van coherentie overbleef, maar die het niet mogelijk maakt op een zinvolle manier over moraal te discussiëren.

Het resultaat van deze ontwikkeling is dat over de hele linie van de publieke sfeer uiteenlopende opvattingen worden geuit die zich voordoen als onpersoonlijke morele opvattingen, maar die bij nader onderzoek op subjectieve aannames gebaseerd blijken te zijn. Als gevolg hiervan verwerd het morele debat tot het retorisch uitdragen van deze standpunten, zonder gemeenschappelijke uitgangspunten.

De ‘praktische’ vraag naar het goede leven
Ondanks dat MacIntyres analyses en argumentatie soms een hoog abstractieniveau bereiken, heeft zijn werk juist een praktische inslag. Het belang van zijn analyse ligt vooral in het feit dat hij het denken en handelen van gewone mensen en gemeenschappen als uitgangspunt én doel ziet. Aristotelische ideeën en praktijken komen tot stand via gemeenschappelijk overleg over wat het goede leven is. Deze hebben altijd betrekking op een bepaalde plaats en tijd. De ethiek waar MacIntyre naar verwijst in de titel van zijn boek is een deugdethiek waarin ideeën en praktijken zijn toegesneden op de omstandigheden van deze tijd.

Maatschappijkritiek
MacIntyre combineert deze zoektocht met een scherpe maatschappijkritiek. Gemeenschapsethiek is volgens hem onverenigbaar met de moderne staat, omdat deze niet complementair van aard kan zijn. Dat wil zeggen: het vormgeven van deze ethiek kan niet in de vorm van een ‘civil society’ die aanvult waar de liberale moderniteit geen aandacht aan wil schenken. De kritiek dat het communitarisme van denkers als Amitai Etzioni en de ‘big society’ van Phillip Blom die onder de David Cameron enige tijd populair was, te veel gebaseerd zijn op liberale aannames, is welbekend. Deze gebreken worden echter ook steeds zichtbaarder in Nederland, waar de participatiesamenleving vaak inhoudt dat de nationale overheid taken delegeert aan lagere overheden of andere instanties, maar via uitgebreide verantwoordingsmechanismen nog wel de controle wil behouden.

‘Civil society’ zonder daadwerkelijk vertrouwen en gemeenschapszin. Dit mechanisme is zichtbaar in vele varianten, vooral in onderwijs en zorg, die tegelijk met experimenten rond marktwerking te maken hebben. Deze regelzucht in sommige maatschappelijke domeinen staat tegenover een deregulatie en ‘marktwerking’ in andere domeinen, bij bedrijfsleven en banken. De economische crisis en het milieuvraagstuk maken duidelijk dat banken en bedrijfsleven geen autonoom domein zijn of kunnen zijn.[1]

De problemen hierboven aangestipt staan centraal in het hedendaagse publieke en politieke debat. Scherpe genuanceerde analyses zijn echter zeldzaam. MacIntyre mengt zich in dit debat en de analyse die hij aandraagt biedt een waardevol inzicht in de problemen van de moderniteit. De moderniteit is volgens hem het beste te kenmerken door drie elementen die elkaar aanvullen; de macht van de staat en zijn ethiek, de markt en haar ethiek en een moderne wijze van denken over moraal, door MacIntyre aangeduid als ‘Morality’.

De staat, die centraal staat in de moderne politiek, handelt volgens een ethiek die vaak impliciet blijft. Deze ethiek is volgens MacIntyre incoherent, hoewel deze incoherentie door de veelvormigheid van de staat en zijn vele handelingen niet vaak aan het licht komt. De staat hanteert soms een gevolgenethiek en dan weer een plichtsethiek; bedrog en geweld zijn niet wenselijk, maar in de praktijk en theorie niet uitgesloten. Nog belangrijker, de legitimiteit van de staat is gebaseerd op verkiezingen en gelijkheid voor de wet. Politieke en financiële elites bepalen echter de opties waaruit gekozen wordt, zowel via politieke partijen als in de selectie van beleidsopties. 

Ook de ethiek-van-de-markt is gebrekkig. Volgens MacIntyre zijn markten gebaseerd op twee tegengestelde principes. Enerzijds op hebzucht die draait om de maximalisering van middelen, anderzijds ook op vertrouwen en normen, die een deontologische ethiek veronderstellen, het onvoorwaardelijk volgen van regels.  

Het articuleren van de gebreken van de moderniteit
In de rommelige alledaagsheid worden de inconsistenties van de ethiek van staat en markt zelden bevraagd, maar individuen staan wel voor praktische morele vragen die deze vormen van ethiek niet kunnen oplossen. Dit probleem wordt opgelost door de derde component, ‘Morality’, door MacIntyre omschreven als een seculiere ethiek met universele pretenties, die ieder autonoom individu vertelt in hoeverre hij zijn eigen verlangens mag nastreven, daarbij rekening houdend met de belangen van anderen. Deze ‘Morality’ heeft vele varianten die met elkaar in een onoplosbaar debat zijn. MacIntyre stelt dus niet alleen dat elk van deze drie vormen van ethiek aan interne contradicties lijdt, maar dat zij samen sociologisch gezien een eenheid vormen die de moderniteit domineert.

MacIntyre vult deze schets van de morele wanorde van de moderniteit aan met pessimisme aangaande een  alternatief; het is niet moeilijk allerlei moderne praktijken te bekritiseren, maar een alternatief bedenken en doorleven is een andere zaak. In zijn boek verwijst hij naar de Luddieten. Zij protesteerden begin negentiende eeuw tegen industriële veranderingen die hun levenswijze ingrijpend veranderen, maar een alternatief kwam niet tot stand.

Dit pessimisme hoeft echter geen nihilisme te zijn. Het kan voor maatschappij en kerk een waardevol inzicht zijn dat de problemen van de moderne maatschappij diepgeworteld zijn en een allesomvattende oplossing niet zomaar voorhanden is. Daarvoor is de sociologische eenheid van markt, staat en ‘Morality’ te sterk. Als deze conceptualisatie niet overtuigt, dan blijft staan dat er niet zomaar een vocabulaire voorhanden is om na te denken over een authentiek gemeenschappelijk leven en dat in de praktijk te brengen.

Morele vernieuwing
Een antwoord moet lokaal worden geformuleerd. Hoewel MacIntyre dit onderwerp niet bespreekt, staat dit inzicht haaks op populisme. Het behoeft geen betoog dat populisten deels authentieke bezorgdheden verwoorden, maar desondanks blijven referenties naar de belangen van gewone mensen misleidende constructies, die de onderliggende verdeeldheid miskennen. Bovendien is duidelijk dat achter zowel conservatieve als populistische bewegingen vaak de belangen van oude en nieuwe financiële elites schuilgaan. In MacIntyres termen: Deze strategie staat te dicht bij de bestaande markt en staat en deelt daardoor in hun gebreken.

Hij wijst in een andere richting bij het vormgeven van een alternatief, namelijk het niveau van individu en gemeenschap; het is belangrijk dat de goede deugden worden gecultiveerd op een manier die past bij tijd en plaats, via gezamenlijk overleg. MacIntyre beschrijft het voorbeeld van een autofabriek waar niet ieder individu verantwoordelijk is voor een kleine handeling, maar teams gezamenlijk aan een product werken. Dit levert een duidelijk doel op voor werknemers, waardoor hun trots en werkplezier toeneemt, terwijl productiviteit niet daalt, mede doordat werknemers minder bang zijn fouten te maken.

Dit voorbeeld bevat een aantal belangrijke elementen; gezamenlijke verantwoordelijkheid, vertrouwen, zinvol werk, productiviteit en het primaat van het lokale. Het is ook duidelijk dat deze noties op gespannen voet staan met de praktijk van de moderniteit, die gekenmerkt wordt door winst, instrumentaliteit, protocollen en verantwoording. Personen en gemeenschappen die op een thomistisch-aristotelische wijze willen denken en handelen zullen daarbij voortdurend met deze spanning te maken hebben.

Filosofisch mijnenveld
Kan deze spanning via gemeenschapsinitiatieven opgelost worden? De vraag naar het goede is uiteraard een filosofisch mijnenveld; op een praktisch niveau kan deze vraag echter wel degelijk productief zijn. Pogingen tot het vormgeven van gemeenschappelijke ideeën en praktijken openen nieuwe perspectieven. Een school, familie, onderneming of zorginstelling die eerst de vraag stelt naar het waartoe, naar het gezamenlijk doel van handelen, om vervolgens te bedenken hoe dit gezamenlijk vormgegeven kan worden, zal veel obstakels ontmoeten, maar onderweg ook deugden in de praktijk kunnen brengen die nu vaak ondergesneeuwd zijn. Een gezamenlijke vraag naar het goede kan oprechte betrokkenheid opleveren en het relativeren van geld, macht en status. Het is bijvoorbeeld niet ondenkbaar om als team in een onderwijsinstelling de vraag naar het waartoe te stellen en samen de weg en de relevante deugden te bepalen. Dit moet echter wel samengaan met daadwerkelijk vertrouwen en verantwoordelijkheid.

Dit klinkt wellicht al te naïef en idealistisch. Over deze onderwerpen is bovendien veel geschreven, van de pauselijke encycliek Rerum Novarum tot de genoemde communitaristen, waartoe MacIntyre zich overigens niet wil rekenen. Waarom hebben deze geschriften vooral de laatste jaren zo weinig praktische navolging gehad? Deze vraag kan deels beantwoord worden door stil te staan bij een aantal mentale barrières die vernieuwing langs deugd-ethische lijnen in de weg staan. Deze barrières verhelderen wellicht ook dominantie van staat, markt en ‘Morality’.

Kwaad en regels
Allereerst het probleem van de acceptatie van kwaad en lijden. Dit probleem is verbonden met regelzucht en angst en daarmee ook met gebrek aan vertrouwen. Een van de hoofdmotieven van de moderniteit, schrijft Charles Taylor in Bronnen van het zelf, is het uitbannen van lijden in de wereld. Menslievendheid is het spirituele motief achter mensenrechten, het uitbannen van oorlog en honger en het zoeken naar mogelijkheden het leven te verlengen. Een andere manifestatie van dit motief is de poging zekerheden in het leven in te bouwen, via regels, procedures en protocollen. MacIntyre bekritiseert deze regeldrang; deugden moeten de basis vormen van gemeenschappelijk handelen.

De belangrijkste deugd in zijn deugdethiek, prudentia, kan juist niet gereduceerd worden tot regels. Categorische regels zijn slechts nodig in zoverre deze noodzakelijk zijn voor de gemeenschap en de cultivering van haar deugden en het goede. Dit staat uiteraard haaks op allerlei dominante praktijken waarbij regels vooral veiligheid moeten inbouwen en risico’s moeten uitsluiten. Regels, procedures en protocollen moeten vooral voorkomen dat het misgaat. Dit wordt geïllustreerd door de rituele zoektocht naar het falen van de verantwoordelijke.

Verantwoordelijke vrijheid
Hoewel MacIntyre van deze thematiek geen centraal punt maakt, lijkt mij deze kwestie een van de grootste obstakels voor de bloei van deugdethiek in gemeenschappen. Tegelijk biedt de traditie van de deugdethiek wel aanknopingspunten om hierin verder te komen, vooral in haar nadruk op karaktervorming. Concreet dacht ik aan het verbinden van verantwoordelijkheid en vrijheid aan sociale rollen. Hierbij valt te denken aan Bonhoeffers ‘verantwoordelijke vrijheid’, maar ook aan een oudere vroegmoderne traditie van vrijheid. Bij de eed die bijvoorbeeld vroedvrouwen aflegden werd gerefereerd aan een bepaalde vrijheid. Deze had geen betrekking op vrijheid van, maar op de kundigheid die iemand bezat en daarom een bepaalde vrijheid tot handelen toekwam vanwege opleiding en ervaring.[2] Dit kan als een analogie dienen voor mensen in heel uiteenlopende sociale en professionele rollen, van zorghulpverleners tot ouders en van werknemers tot leraren. Om deugden en gemeenschappen te laten bloeien zou verantwoordelijke vrijheid als basis moeten dienen. Dit is niet de plek om dit verder uit te werken en te bepalen wanneer controle wel of niet nodig is, maar deze basis lijkt mij een noodzakelijke voorwaarde voor het bloeien van deugden en gemeenschappen.

Het is daarbij noodzakelijk dat het bestaan van het kwaad wordt erkend. Minder abstract: dat erkend wordt dat processen, instituten en personen de verkeerde richting inslaan, falen of fouten maken. Ook dit levert vele vragen op. De westerse moderniteit lijkt het grotendeels aan bronnen te ontbreken om dit te erkennen en ook aan rituelen en gebruiken om te vergeven of een waardige tweede kans te verlenen. Of om de aanwezigheid van goed én kwaad in individuen te erkennen. Gemeenschappen zijn in dit opzicht overigens niet zonder meer het antwoord. MacIntyre schreef al eens geen waarde te zien in gemeenschap op zichzelf: ‘Many types of community are nastily oppressive’.[3] Veel gemeenschappen, nationaal en lokaal, hebben bovendien de neiging hun eigen gebreken en fouten te ontkennen.

Het ‘bereiken’ van het goede
Deugdethiek biedt wel ideeën over waarheid en gerechtigheid om hier mee om te gaan. Ook MacIntyre herhaalt een waardevol inzicht van Thomas van Aquino over het bereiken van het goede. Het cultiveren van het karakter met behulp van deugden en het bijbehorende streven naar ‘the good’ en verschillende ‘goods’, zal altijd leiden naar een onevenwichtig en onvolledig bereiken van die doelen. Bovendien zal pas in het praktische leven de aard van het goede duidelijk worden. Bij het streven naar het goede gaat het uiteindelijk om de richting, de ontwikkeling van verlangen, karakter en deugd tijdens het leven.

De richting van het narratief is belangrijker dan een abstract einddoel. Deze inzichten staan haaks op het hedendaagse vermijden van risico enerzijds en het vluchtige ‘permanente nu’.[4] Hoewel de moderne drang tot regels om risico uit te sluiten krachtig is en wellicht ook verantwoordelijk voor marginale maatschappelijke rol van deugdethiek, biedt diezelfde deugdethiek een tegendraads inzicht tegenover een aantal van de gebreken van de moderniteit.

Staat, angst en uitsluiting
MacIntyre’s kritiek op de moderniteit en zijn morele alternatief bieden ook aanleiding om na te denken over de Nederlandse kerkelijke context. Ik wil kort ingaan op de staat, angst en het onderscheid tussen binnen en buiten. MacIntyre is radicaal in zijn kritiek op de staat, een stellingname die niet vruchtbaar is. Authentieke gemeenschappen zullen zich tegen de ethiek van de staat moeten verzetten. Dit sluit de optie uit de rol van de staat te waarderen als een institutie die niet de hemel op aarde brengt, maar toch het ergste kwaad weet te voorkomen. Iedere sociale structuur bestaande uit miljoenen mensen heeft een bepaalde orde nodig – die zal imperfect zijn, of niet zijn. Deze mag en moet bekritiseerd, maar deze kan niet lichtzinnig afgewezen worden. Wet en moraal kunnen niet overeenkomen. Bovendien past MacIntyres houding niet goed in een Nederlandse context; Nederlandse gemeenschappen kunnen beter een houding aannemen van kritische loyaliteit. De Nederlandse staat is immers altijd in onderhandeling met vele groepen, een rol die kerken en andere gemeenschappen ook innemen of kunnen innemen, zoals bij het kerkasiel zichtbaar was.

Deze kritische loyaliteit past ook beter bij de centrale christelijke deugden. Een christelijke contrastgemeenschap die zich vooral afzet tegen, toont vooral een menselijke gemeenschap te zijn, deels gebaseerd op angst. In plaats daarvan zou een kerkelijke gemeenschap moeten laten zien wat de cultivering van geloof, hoop en liefde concreet betekenen. Dit betekent in ieder geval een afwijzing van angst. Marilynne Robinson merkte terecht op dat angst geen christelijke deugd is. Christus hield immers de discipelen voor dat hij altijd bij hen zal zijn (Mattheus 28: 20). Als we deze en andere woorden uit de Bijbel serieus nemen, dan is Christus in iedere tijd en plaats aanwezig en zijn onze inspanningen niet doorslaggevend. [5]

Concreet betekent dit ook dat christelijke gemeenschappen moet waken voor een al te scherp onderscheid tussen binnen en buiten. Hun identiteit zou niet te veel moeten samenhangen met datgene waartegen zij zich afzetten. De Nashville-verklaring en het debat over de rol van vrouwen in de eredienst in een aantal kerken zijn slechts enkele voorbeelden. Het is niet moeilijk om de angsten en onzekerheden bij deze discussies aan te wijzen. Belangrijker is echter dat veel van deze vragen vooral anderen raken, en niet het gemiddelde kerklid dat zich veilig in de mainstream van huwelijk en gezin bevindt. Een hedendaagse vraag naar het goede christelijke leven kan niet volstaan met deze consensus, waarbij het probleem vooral bij anderen ligt.

Gemeenschapszin en de buitenstaander
De situatie van de kerk in de late oudheid biedt een analogie. In de kerk in de derde en vierde eeuw had een perspectiefverandering plaats bij het omzien naar de armen; de armen werden steeds meer gezien als brothers in plaats van others.[6]Ik zou willen stellen dat kerkelijke gemeenschappen tegelijk hun binnenruimte kunnen behouden en een uitziende gemeenschap kunnen zijn. De vraag naar de mensen die nu aan de rand van de kerk staan of daarbuiten, kan niet genegeerd worden bij het zoeken naar het ‘goede christelijke leven’. Tomáš Halík heeft dit op krachtige wijze uitgewerkt in zijn boek Geduld met God met betrekking tot twijfelaars en atheïsten.7 Negatiever geformuleerd: vanuit een christelijk perspectief lijkt het mij onverdedigbaar de buitenstaander, wie dat ook is, te gebruiken om gemeenschapszin te bevestigen.

Ethics in the conflicts of Modernity levert een hele reeks tegendraadse inzichten op. Deze kunnen gebruikt om voor plaatsbepaling in de tijd, maar ook om heel concreet te kijken hoe gemeenschapsdenken een uitkomst kan bieden voor moderne vraagstukken, bijvoorbeeld als het gaat om angst, vertrouwen en regels. De vraag naar het concreet goede kan bevrijdend werken. Tegelijk zal praktische uitwerking van die vraag onvolledige resultaten opleveren; dat is de kracht en zwakte van deugdethiek.

  1. N. T. Wright, After you believe: why Christian character matters, New York 2012, hoofdstuk 1.
  2. Conal Condren, Argument and authority in early modern England: the presupposition of oaths and offices, New York 2006.
  3. Alasdair MacIntyre, After Virtue, A Study in Moral Theory. Third edition. Notre Dame 2010, xiv.
  4. Dirk de Wachter, Borderline Times. Het einde van de normaliteit, Leuven 2012, p. 128-135.
  5. Marilynne Robinson, ‘Fear’, New York Review of Books, 24 september 2015.
  6. Voor een korte uitleg van dit onderwerp en enkele referenties, zie Peter Brown, Through the eye of a Needle. Wealth, the Fall of Rome, and the Making of Christianity in the West, 350-550 AD, Princeton 2012, p. 78, 129, 467.
  7. Tomáš Halík, Geduld met God. Twijfel als brug tussen geloven en niet-geloven, Zoetermeer 2016.