
Historicus: Mening of expertise?
Historici spelen een cruciale rol in het creëren van verhalen over het verleden; zij zijn niet neutraal. Hoe kun je dat positief waarderen en de beschuldiging weerleggen dat historici ook maar hun (politieke) mening uitventen? Het boek Waarheid en methode van de Duitse geschiedfilosoof Gadamer biedt daarvoor aanknopingspunten.
Dit deel gaat in op Gadamers visie op het breukvlak van de moderniteit en de vragen die dit opleverde voor de hermeneutiek.
Een breuk van betekenis
In Waarheid en Methode ontwikkelde Gadamer geen methodologie, maar zijn visie op hermeneutiek, de leer van het interpreteren. Hij combineerde in dit boek een historische en een filosofische benadering; gebruikmakend van het werk van oudere filosofen, ontwikkelde Gadamer een filosofische hermeneutiek, die een antwoord moest bieden op problemen die specifiek hoorden bij de ‘moderne tijd’.
Gadamer stelde vast dat er een historische breuk had plaatsgevonden in de negentiende eeuw. Hij doelt daarmee op de manier waarop de Klassieke Oudheid een vanzelfsprekend model was voor latere generaties. Gadamer bedoelde daarmee niet dat er geen historisch besef was na de Oudheid. De intellectuele erfenis uit de oudheid was lange tijd een normatief model voor het heden, waarbij een tekst van Cicero of Aristoteles aansloot bij het referentiekader van de lezer. Hiermee bedoelde hij niet dat iemand in de 18e eeuw begreep wat Cicero oorspronkelijk bedoelde, maar dat er een continuïteit aan betekenis was tot de negentiende eeuw.
Deze breuk, vooral veroorzaakt door technologische en sociale veranderingen, levert een vervreemding op van deze erfenis. Simpel uitgedrukt: in een tijd van stoomlocomotieven en industrialisatie zijn teksten van Cicero niet direct begrijpelijk meer.
Deze vervreemding stelt de hermeneutiek voor een probleem: voor de breuk ging het om een inhoudelijke hermeneutiek. Het was vanzelfsprekend dat een tekst van Cicero iets te zeggen had; het ging slechts om dit iets te interpreteren. Na de historische breuk ging een heel andere vraag spelen: hoe komt de auteur Cicero überhaupt tot dit of dat standpunt? De teksten hebben een vreemdheid die overbrugt moet worden; deze vreemdheid is veroorzaakt door de genoemde historische breuk en moet opgelost worden.
Een nieuwe hermeneutiek
Gadamer maakt niet heel veel historisch werk van deze analyse, het gaat hem vooral om een probleem te schetsen dat de nieuwe vormen van hermeneutiek probeerde op te lossen. Deze breuk hield geschiedfilosofen als Schleiermacher, Dilthey en Droysen bezig.
Iemand als Schleiermacher (1768-1834) probeerde in zijn hermeneutiek te articuleren hoe een historicus het oorspronkelijke verleden kon reconstrueren. Historisch denken betekende voor hem het ‘herstel van de wereld’ waarin een relikwie uit het verleden voortgekomen was.
Hoe zit dat dan met de verhouding tussen de historicus en het verleden? Schleiermacher leek te geloven in de verbondenheid van al het individuele leven, in heden en verleden. Daarmee waren zowel het verleden als de historicus onderdeel van hetzelfde geheel. Door die band kan de historicus het verleden interpreteren.
De historicus als historisch gesitueerd subject
Volgens Gadamer schoot deze visie tekort. De kritiek die hij op hen uitoefent laat zich het best samenvatten met de uitdrukking ‘zelfvergetelheid van het historisch bewustzijn’. De historicus is vergeten dat hij zelf ook begrensd wordt door de tijd waarin hij of zij leeft.
Met deze term, waarin Heideggers denken doorklinkt, bedoelt Gadamer dat de genoemde denkers te weinig rekenschap aflegden van het feit dat iedere interpretatie wordt gedaan door een subject dat zelf ook historisch gesitueerd is.
Het volgend stuk, dat komende dinsdag online staat, gaat nader in op Gadamers eigen visie en oplossing.